In 1997 kreeg ik bij toeval een opdracht van de Rundveeverbeteringsorganisatie Noord-Holland RON om samen met de oud-Rijksveeteeltconsulent Jan Zijlstra de geschiedenis van de melkveehouderij en -fokkerij in Noord- Holland te beschrijven. Dit tot groot enthousiasme van mijn schoonmoeder Mariet Ruijter, telg van de wereldwijd bekende Noord-Hollandse koeienfokkersfamilie Ruijter. Spijtig genoeg heeft zij de voltooiing van dit boek ‘Paradijs der runderen’ in 2001 niet meer mogen meemaken.
Sindsdien heeft de boerengeschiedenis mij als stadsjongen niet meer losgelaten. En niet alleen de geschiedenis van de boeren op het Noord-Hollandse platteland, maar ook de tot nu toe minder bekende geschiedenis van de boeren in de stad.
Paradijs der Runderen
De titel ‘Paradijs der runderen’ is een citaat van de negentiende-eeuwse veearts Gerardus Hengeveld uit zijn beschrijving van het melkvee in de provincie Noord-Holland in zijn standaardwerk ‘Het Rundvee’. Hengeveld werd in dat oordeel bevestigd door de Amerikanen die aan het eind van die eeuw in Noord-Holland de ideale melkkoe ontdekten voor hun opkomende zuivelindustrie. Zij bezorgden de Noord-Hollandse (en Friese) koe wereldfaam. Mijn boek beschrijft de geschiedenis van de Noord-Hollandse melkveehouderij en veefokkerij vanaf de bullenstieken in de 18e en 19e eeuw tot de moderne computergestuurde stierenkeuze van tegenwoordig, inclusief de grote crisis waarmee de Noord-Hollandse veefokkers veertig jaar geleden te maken kregen, toen bleek dat de nazaten van hun vee in Amerika gedurende een eeuw lang veel efficiënter op melkgift waren gefokt, dan de eigen fraai gevormde melkkoeien. Deze crisis in de fokkerij viel samen met een crisis in de plattelandssamenleving, waarbij de veehouderij van hoofdnering van bestaan in elk dorp veranderde in een specialisme dat nog slechts door een steeds kleinere groep vaklieden wordt beoefend.
Recensies van Piet van Cruyningen en Lex Heerma van Voss
Beemster
God mag de aarde geschapen hebben, de vruchtbare poldergrond van de Beemster is aan het begin van de zeventiende eeuw drooggemaakt door Amsterdamse kooplieden die een veilige belegging zochten voor hun grote VOC-winsten. In het jubileumboek 400-jaar Beemster beschrijf ik hoe aanvankelijk de pacht van de voor die tijd revolutionair grote, moderne boerenbedrijven op cowboyachtige wijze werd opgedreven ten koste van de nieuwe gevestigde boeren. In de tweede helft van de zeventiende eeuw zou echter het ene faillissement na het andere volgen als gevolg van overproductie en algehele prijsdaling in de agrarische sector. Die malaise in de landbouw zou meer dan een eeuw aanhouden. Beleggen in grond werd daardoor op den duur steeds minder aantrekkelijk. Om het land überhaupt nog verhuurd te krijgen moesten de verpachters hun pachters steeds meer gunsten verlenen om ze aan het land te binden. De pachtverhoudingen wijzigden daardoor opmerkelijk. Toen het uiteindelijk weer beter ging met de landbouw, zagen veel pachters kans zich uit te kopen. Zo ontstond in de negentiende eeuw een klasse van welvarende zelfstandige boeren in de polder. Een aantal van die Beemsterboeren maakten ook landelijk naam als spreekbuis en voorman van de opkomende boerenstand en hun eerste organisaties.
In de twintigste eeuw kreeg de voordien zo vooruitstrevende Beemster boer te maken met de wet van de remmende voorsprong. Veel vernieuwingen en moderniseringen die het boerenbedrijf ingrijpend zouden veranderen, kwamen in de polder trager dan elders tot stand.
Bijdragen in 400 jaar Beemster 1612-2012 (2012):
Melkkoeien, fokstieren en vette ossen; Veehouders in de Beemster (pdf)
Kaasmaken, een wetenschap; Van boerderijvlijt tot zuivelindustrie (pdf)
Piepers, blauwschokkers en augurken; Akkerbouwers en tuinders (pdf)
Oud en nieuw ondernemerschap; Nering en ambacht in de polder (pdf)
Huis en haard; Bewoning en bevolking (pdf)
Zomers societyparadijs in de polder; Verdwenen buitenplaatsen (pdf)
Westfriesland
In najaar 1998 gaf ik een cursus landbouwgeschiedenis in het Timmermansgildehuis in Hoorn voor leden van het Westfries Genootschap. Een aantal deelnemers van die cursus vormde daarop een werkgroep Agrarische Geschiedenis met het plan de boerengeschiedenis van de streek nader te onderzoeken. Een onderwerp, waarvan het Genootschap in zijn rapport ‘Gatenkaas’ van 1997 had geconstateerd dat een grote ‘leemte’ aan kennis bestond. Het onderzoek spitste zich toe op de halve eeuw 1880-1930. Dat was de periode waarin de landbouw grote vernieuwingen doormaakte en het landschap van Westfriesland ingrijpend veranderde, mede door de spectaculaire opkomst van de tuinbouw, die in sommige delen van de streek de traditionele veehouderij geheel verdrong. Dat project heb ik jarenlang begeleid. Met veel vallen en opstaan en stug volhouden resulteerde het project in een drietal publicaties in de nieuwe Westfriese Historische Reeks:
Deel 1, ‘Bloembollen’ (geschreven door Maarten Timmer)
Deel 2, Veehouderij (geschreven door Kees van der Wiel)
Deel 3, ‘Tuinbouw en zaadteelt’ (geschreven door Martien Hoogland en Nanne Groot)
Bij dit laatste deel was ik ook als redacteur intensief betrokken, samen met Siebrand Krul.
Het onderzoek heeft niet alleen drie boeken, maar ook een schat aan statistische gegevens voor nader onderzoek in de toekomst opgeleverd. Zie hiervoor de site van het Westfries Genootschap: databestanden Agrarische Geschiedenis Westfriesland
Recensies in Noord-Hollands Dagblad en Veeteelt.
Zaanstreek
Het waterrijke landschap van de Zaanstreek bood lang niet zulke vruchtbare weidegronden als Westfriesland of de Beemster (uitgezonderd het agrarische Assendelft). De boer nam dan ook in de Zaanse samenleving een weinig prominente rol in. Toch ontwikkelde de veehouderij in deze streek een geheel eigen karakter dankzij de symbiose met de prominent aanwezige voedingsmiddelenindustrie aan de Zaan, waarvan de afvalproducten (oliekoeken, stijfsel) gewild en goedkoop veevoer vormden. Ook de vraag naar eieren in de koekfabrieken deed een verder in Noord-Holland onbekende pluimveehouderij opbloeien. Daarnaast bood de korte verbinding met Amsterdam kansen aan de melkslijterij aan de overzijde van het IJ. In een bijdrage aan de Geschiedenis van de Zaanstreek heb ik dit nader uitgewerkt.
De boer als assepoester van de Zaanse geschiedenis Het boerenbedrijf in de Zaanstreek en de invloed van de industriële ontwikkeling (in: Geschiedenis van de Zaanstreek p. 218-237)
Stadsboeren in Delft
Een middelgrote stad als Delft telde aan het einde van de negentiende eeuw tientallen veehouders die, verscholen tussen de huizen aan de grachten van de oude binnenstad, honderden koeien molken. Voor ik dat stukje bij beetje ontdekte, had ik dat in deze omvang nooit voor mogelijk gehouden. Dit boerenbedrijf in de stad bleek geen restant van een middeleeuwse samenleving, maar een slim gat in de markt. Melkboeren in de stad zochten een plek zo dicht mogelijk bij de consument. Voor boeren van het platteland was dagelijks vervoeren van verse melk naar de stad een grote inspanning. Zij waren doorgaans gedwongen hun melk op de boerderij te verwerken tot veel beter houdbare kaas of boter. Een tweede pijler was de plaatselijke industrie, zoals de Gistfabriek en de jeneverstokerijen, die de stadsboren overvloedig goedkope veevoeding in de vorm van ‘spoeling’ konden leveren. Het vetgemeste afgemolken vee vond daarnaast gretig aftrek in Engeland, via de veemarkt van Rotterdam.
Zie artikel Koeien melken op de gracht (Delff, zomer 2015)
Voor de locatie van stadsboerderijen in Delft in 1867 zie bijgaand kaartje.
Voor de geschiedenis van enkele stadsboerderijen, zie:
Melkslijterij De Landbouw, Delft
Stadsboerderij De Drie Klaveren, Delft
Boeren aan de Verwersdijk: drie generaties Van Witteloostuyn
Boeren op oude kloostergrond aan de Gasthuislaan
Melken op de pof aan de Nieuwe Langendijk
Boeren in Jan Tapperenpoort aan het Oosteinde
Mestgeur en Roomse melk aan Vlamingstraat
Boer met conterfeitsels en musket aan Geerweg
Koeien in de Paradijspoort
Melkslijterij Van Leeuwen Achterom 143